
Jurisprudentie
BB0598
Datum uitspraak2007-07-26
Datum gepubliceerd2007-07-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers811669-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-07-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers811669-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
Moord; noodweer; noodweerexces; strafmaat
Op grond van de volgende elementen komt de rechtbank tot het oordeel, dat verdachte zich op 28 augustus 2006 te [adres] heeft schuldig gemaakt aan moord op het slachtoffer:
- verdachte heeft besloten een geladen vuurwapen bij zich te steken;
- bij de tweede ontmoeting die dag met het slachtoffer heeft verdachte het slachtoffer gewenkt om bij hem te komen;
- verdachte heeft besloten om vervolgens het vuurwapen te trekken;
- verdachte is vervolgens achter het slachtoffer aangegaan;
- verdachte heeft besloten om van een korte afstand op het slachtoffer te schieten;
- nadat het eerste schot van verdachte het slachtoffer heeft gemist, heeft hij besloten om nogmaals op het slachtoffer te schieten, waarbij verdachte richtte op de rug van het slachtoffer en het slachtoffer ook daadwerkelijk van dichtbij geraakt heeft.
Het beroep van verdachte op noodweer stuit af op het feit, dat de rechtbank moord bewezen acht en op het ontbreken van een aanval van het latere slachtoffer. De rechtbank verwerpt ook het beroep op noodweerexces van de verdachte, omdat van de daarvoor vereiste heftige gemoedsbeweging geen sprake is.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf houdt de rechtbank rekening met het totale gebrek aan respect van verdachte voor het leven van het slachtoffer en met het schokkende karakter van de moord voor in het bijzonder de ooggetuigen, maar ook met de bedreigingen, die het latere slachtoffer eerder die dag tegen verdachte en zijn familie heeft geuit en met zijn jeugdige leeftijd.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA Sector strafrecht
parketnummer: 811669-06
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 juli 2007
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1984 te [woonplaats]
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring De Boschpoort, Nassausingel 26 te Breda,
raadsman mr. Van der Biezen, advocaat te 's-Hertogenbosch.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 23 april 2007 en 12 juni 2007, waarbij de officier van justitie, mr. Van Damme, en de verdediging hun standpunten hebben kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is ter zitting d.d. 8 december 2006 gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord danwel doodslag op [slachtoffer].
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
4.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan moord op [slachtoffer], hierna: slachtoffer.
4.2.1 Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van oordeel dat hetgeen primair ten laste is gelegd, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2.2. Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat, wanneer de rechtbank het beroep op noodweer of noodweerexces niet mocht volgen, sprake is van doodslag en geen moord.
4.2.3. Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of in deze zaak sprake is van moord of van doodslag. De rechtbank dient, teneinde deze vraag te kunnen beantwoorden, vast te stellen wat er op 28 augustus 2006 in Tilburg is gebeurd. Daarbij overweegt zij dat het volgende uit het dossier en tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In eerste instantie heeft er op het [adres] ter hoogte van de [adres] een ruzie plaatsgehad tussen onder andere het latere slachtoffer enerzijds en verdachte en diens broer anderzijds. Daarbij is gevochten en over en weer dreigende taal geuit. Dat blijkt onder andere uit de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6]. Op een gegeven moment zijn de betrokken partijen uit elkaar gegaan.
Enige tijd later heeft er op een andere plek een ontmoeting plaatsgevonden tussen het slachtoffer en verdachte. Verdachte heeft over de beginfase van deze ontmoeting op 1 september 2006 een verklaring tegenover de politie afgelegd. Nu de verklaring voor een gedeelte als letterlijke weergave is opgenomen, zal de rechtbank volstaan met een citaat uit de verklaring van dat gedeelte welk zij relevant acht. Verdachte verklaart:
‘Ja, waar ik die jongen tegen kom gewoon. Dus ik fiets op een gegeven moment gewoon richting het [adres]. Fiets, fiets fiets, op een gegeven moment kwam ik een jongen tegen, zeg maar op een korte afstand. Dus ik fiets zo. Ik ken hem als de jongen die mij had bedreigd, mijn broer. Hij zei stop stop. Ik stop. Ik wist wat ik moest doen. Hij kwam mijn kant op. Ik bleef gewoon staan. Ik ging van mijn fiets af. Gewoon een beetje ehhh tijd afwachten, misschien wilde hij praten.’
Voorts is een aantal personen aan te wijzen als getuige van de ontmoeting tussen verdachte en het slachtoffer en/of de uiteindelijke schietpartij.
Uit de verklaring van getuige [getuige 7], afgelegd bij de politie op 29 augustus 2006 (dossierpagna 437) blijkt onder meer het volgende. [getuige 7] fietste op een afstand van enkele tientallen meters achter het slachtoffer. Op een gegeven moment zag hij nabij de flat tegenover het [adres] een jongen om de hoek staan die hij herkende als [verdachte], zijnde verdachte. Hij zag dat verdachte het slachtoffer aanwenkte. Hij zag dat verdachte met zijn hand bewoog en gebaren maakte dat het slachtoffer naar verdachte toe moest komen. Vervolgens zag hij dat het slachtoffer zijn fiets achterliet en met versnelde pas richting verdachte liep. Daarna zag [getuige 7] dat verdachte iets onder uit de richting van zijn broeksband haalde. Toen [getuige 7] dichterbij was gekomen, zag hij dat verdachte een pistool in zijn handen vast hield. Op het moment dat verdachte zijn pistool had getrokken, begonnen zowel het slachtoffer als verdachte te rennen. Daarbij rende verdachte achter het slachtoffer aan. Tijdens het rennen richtte verdachte zijn wapen op het slachtoffer, aldus [getuige 7]. Toen zij op het grasveld waren, zag [getuige 7] dat verdachte dichterbij het slachtoffer kwam. [getuige 7] zag dat verdachte het pistool op de benen van het slachtoffer richtte en een schot loste. Verdachte hield daarbij het vuurwapen de gehele tijd in zijn rechterhand. Vervolgens zag [getuige 7] dat verdachte nogmaals een schot op het slachtoffer loste en dat verdachte daarbij richtte op de rug van het slachtoffer. Het slachtoffer rende daarbij nog steeds voor verdachte uit, met zijn rug richting verdachte. Op het moment van het schot was de afstand tussen verdachte en het slachtoffer erg klein. Na het schot zakte het slachtoffer gelijk in elkaar. Getuige [getuige 7] was op dat moment op een afstand van ongeveer 6 meter van het slachtoffer en verdachte vandaan.
Getuige [getuige 8] heeft op 31 augustus 2006 een verklaring bij de politie afgelegd (dossierpagina 467). Uit deze verklaring blijkt onder meer het volgende. Op de bewuste dag reed zij in haar auto over de [adres] waarbij zij aan de rechterkant een groot grasveld zag met daarin bomen. Op het grasveld zag zij twee personen lopen, zij denkt op enkele meters van haar auto vandaan. Zij zag dat beide personen in de richting van het aldaar gelegen voetbalveld liepen. De achterste persoon liep daarbij schuin achter de voorste. Ze liepen kort achter elkaar, [getuige 8] schat de afstand op ongeveer 1 à 2 meter. Ze zag dat de achterste persoon een pistool in zijn hand had. Op een gegeven moment keek ze weer voor zich om op de weg te letten. Enkele tellen later keek zij over haar rechter schouder en zag zij dat de voorste persoon omhoog kwam van de grond. Hiermee bedoelt zij dat het lichaam van de voorste persoon een beweging omhoog maakte.
[getuige 9], inzittende in de auto van [getuige 8], heeft op 1 maart 2007 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat zij, toen zij in de auto zat, de jongens op 2 à 3 meter van de stoeprand op het gras zag staan. Zij verklaart verder dat ze in de nabijheid van die twee jongens nog een derde jongen heeft zien staan.
[getuige 10], tevens inzittende in de auto van [getuige 8], heeft als getuige bij de politie op 13 september 2006 een verklaring afgelegd. Uit haar verklaring blijkt dat zij al rijdende over de [adres] in de rechterberm drie personen zag staan. De personen stonden vrij dicht tegen de rijbaan aan. Ze zag wel dat er twee bij elkaar stonden en dat de andere een stukje verderop stond. Met een stukje bedoelt zij 1,5 meter. [getuige 10] zag dat alle drie de personen richting het park liepen en dat zij kwamen vanuit het hoekje van het park nabij de flat. De drie personen liepen in een soort driehoek waarvan de eerste persoon de punt vormde. De voorste persoon liep daarbij sneller dan de andere twee, aldus [getuige 10]. Gelijktijdig hoorde zij een knal. Voor zover zich kan herinneren is na de knal de voorste man op zijn knieën gezakt.
Verdachte heeft ter zitting d.d. 23 april 2007 verklaard dat het schot wel van hem moet zijn afgekomen. Verdachte heeft dit ter zitting d.d. 12 juli 2007 bevestigd door bij wijze van zijn laatste woord te kennen te geven dat als hij niet had geschoten, hij degene zou zijn die dood was.
Uit het deskundigenrapport van Dr. R. Visser d.d. 22 maart 2007, blijkt ten slotte dat bij [slachtoffer] het intreden van de dood wordt verklaard door bij sectie gebleken inschot in de romp met perforatie van onder meer grote bloedvaten in het kleine bekken en gepaard gaande met massale inwendige bloeduitstorting. De inschot in de romp was ter plaatse van de links zijwaartse zijde van de romp (ter hoogte van de bekkenkam) en een iets voetwaarts verlopend schotkanaal verlopen naar de rechts voor-zijwaartse zijde van de romp.
De verdediging heeft in het kader van de afgelegde getuigenverklaringen aangevoerd dat de rechtbank de verklaring van [getuige] niet kan bezigen voor het bewijs, nu deze onbetrouwbaar is. De verdediging heeft dit onderbouwd door te stellen dat [getuige 7] bij de rechter-commissaris een meinedige verklaring heeft afgelegd.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De verklaring die [getuige 7] heeft afgelegd is gedetailleerd en is daags na de schietpartij door de politie opgenomen. Tevens wordt de verklaring van [getuige 7] op belangrijke punten ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 8], [getuige 9] en [getuige 10], zoals hiervoor weergegeven. Daarbij merkt de rechtbank op dat de getuigen [getuige 8], [getuige 9] en [getuige 10] zijn aan te merken als objectieve getuigen, nu zij als toevallige passanten langs de plaats van de schietpartij reden. Daarnaast wordt de verklaring van [getuige 7] ook ondersteund door de feitelijke omstandigheden. Zo is het slachtoffer op het grasveld door de kogel geraakt, doch niet op de plaats waar verdachte en het slachtoffer elkaar hebben ontmoet, maar een stukje daar vandaan. Zij hebben zich derhalve verplaatst, hetgeen overeenkomt met de verklaring van [getuige 7]. Verder overweegt de rechtbank dat [getuige 7] er van wordt verdacht dat hij bij de rechter-commissaris meinedig heeft verklaard op een onderdeel van zijn totale verklaring; hij ontkende namelijk dat hij eerder tegenover de politie had verklaard dat het slachtoffer een bijl uit de keuken van zijn moeder had gepakt. De verdediging heeft niet onderbouwd aangevoerd waarom de verklaring van [getuige 7] dientengevolge in zijn geheel onbetrouwbaar zou zijn en daardoor onbruikbaar voor het bewijs.
De rechtbank verwerpt dan ook, gelet op het voorgaande, het verweer van de verdediging. Naar het oordeel van de rechtbank kan derhalve de verklaring van [getuige 7] op het punt van hetgeen hij heeft waargenomen van de ontmoeting tussen verdachte en het slachtoffer en hetgeen hij heeft waargenomen van de uiteindelijke schietpartij, voor het bewijs worden gebezigd.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat verdachte het wapen waarmee geschoten is, bij een worsteling met het slachtoffer, van het slachtoffer heeft afgepakt. De rechtbank overweegt daartoe dat deze geschetste gang van zaken door geen enkele getuige wordt ondersteund. Voorts is deze stelling van de verdachte ook niet op een andere wijze aannemelijk geworden. De rechtbank verwerpt derhalve dit verweer van de verdediging.
Tevens heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat op grond van het schotrestsporen onderzoek het aannemelijk is geworden dat van korte afstand op het slachtoffer is geschoten, waarbij het slachtoffer of naar het wapen greep of dit geheel of gedeeltelijk heeft aangeraakt. Dit laatste zou naar de mening van de verdediging beter aansluiten bij het verhaal van verdachte over de worsteling dan bij de verklaring van getuige [getuige].
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer dat uit het schotrestenonderzoek d.d. 3 januari 2007 door het NFI het volgende is gebleken. Op de handen van het slachtoffer [slachtoffer], en dan met name op zijn linkerhand, zijn schotrestdeeltjes aangetroffen die volgens het NFI afkomstig kunnen zijn van:
- het zelf handelen met een vuurwapen (schieten of manipuleren), of;
- contaminatie door het beschoten worden (afweren), of;
- contaminatie door het beschoten zijn (contact met inschotbeschadiging(en)).
Voorts blijkt uit voornoemd rapport dat rond de inschotbeschadiging van de trui sporen zijn aangetroffen die wijzen op een schootsafstand tussen circa ½ en 1 ½ meter.
Gelet ook op de plaats van de inschotwond, acht de rechtbank het goed mogelijk en ook aannemelijk dat het slachtoffer met zijn linkerhand naar de inschotverwonding heeft gegrepen. Dat is volgens het NFI ook een van de mogelijke verklaringen voor het aantreffen van de schotrestdeeltjes. Niet zonder meer kan dus gesteld worden dat, zoals de verdediging meent, het aantreffen van de schotrestdeeltjes op de handen van het slachtoffer betekent dat het aannemelijk is dat van korte afstand is geschoten waarbij het slachtoffer of naar het wapen greep of het wapen zelf geheel of gedeeltelijk heeft aangeraakt.
De rechtbank verwerpt dan ook dit verweer van de verdediging.
De rechtbank komt op grond van hetgeen zij hiervoor heeft beschreven tot de volgende tussenconclusie. De rechtbank kan op grond van het voorhanden zijnde dossier niet vaststellen op welk moment verdachte de beschikking over het wapen heeft gekregen, wel staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte voorafgaande aan de ontmoeting met het latere slachtoffer, de beschikking heeft gekregen over het vuurwapen. Deze conclusie wordt ondersteund door een aantal opgenomen telefoongesprekken. In een gesprek van 28 augustus 2006 (vanaf dossierpagina 231) belt verdachte naar vermoedelijk een familielid. In het gesprek vraagt verdachte of hij naar de politie moet gaan of wat hij moet doen. De andere persoon zegt: ‘Je moet wachten. We gaan nog kijken wat we gaan doen en wat voor verhaal we eerst maken.’ De andere persoon zegt vervolgens nogmaals: ‘We gaan een goed verhaal maken’. Voorts blijkt uit het getapte gesprek van 30 augustus 2006 tussen de moeder van verdachte en zijn tante, het volgende. De tante van verdachte zegt: ‘Ik heb het daarnet van [naam persoon] gehoord.’ Enige tijd later zegt de tante van verdachte: ‘Toen zei ik nog hoe zit het dan met dat pistool. Toen zei hij dat hij gaat zeggen dat het van hem was en dat hij het van hem afgepakt heeft.’ De rechtbank begrijpt hieruit dat [naam persoon] tegen de tante van verdachte heeft gezegd, dat verdachte gaat verklaren dat het pistool van het slachtoffer was en dat verdachte het pistool van het slachtoffer heeft afgepakt.
De weergegeven tapgesprekken sterken de rechtbank in haar overtuiging dat de verklaring van verdachte een gemaakt verhaal is.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
Verdachte heeft op 28 augustus 2006 in [Tilburg] ruzie gehad waarbij het latere slachtoffer en ook de broer van verdachte betrokken waren. Na de ruzie zijn betrokken partijen uit elkaar gegaan. Enige tijd later hebben verdachte en het slachtoffer elkaar wederom ontmoet. Voorafgaande aan de ontmoeting heeft verdachte de beschikking gekregen over een vuurwapen. Verdachte heeft het slachtoffer gewenkt om bij hem te komen. Vervolgens heeft verdachte het vuurwapen getrokken en is achter het slachtoffer aan gegaan. Daarbij heeft de verdachte op het slachtoffer geschoten, maar niet geraakt. Vervolgens heeft verdachte nogmaals gericht op het slachtoffer geschoten. Door dit schot is het slachtoffer van dichtbij geraakt, welk schot hem uiteindelijk fataal is geworden.
Op grond van voornoemde reeks van gebeurtenissen is de rechtbank van oordeel dat verdachte de tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit om [slachtoffer] van het leven te beroven, zodat er gelegenheid was tot nadenken over de betekenis / gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de volgende elementen:
- verdachte heeft besloten een geladen vuurwapen bij zich te steken;
- bij de ontmoeting met het slachtoffer, heeft verdachte het slachtoffer gewenkt om
bij hem te komen;
- verdachte heeft besloten om vervolgens het vuurwapen dat hij bij zich had gestoken, te trekken;
- verdachte is vervolgens achter het slachtoffer aangegaan;
- verdachte heeft besloten om van een korte afstand op het slachtoffer te schieten;
- nadat het eerste schot van verdachte het slachtoffer heeft gemist, heeft hij besloten om nogmaals op het slachtoffer te schieten, waarbij verdachte richtte op de rug van het slachtoffer en het slachtoffer ook daadwerkelijk van dichtbij geraakt heeft.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord op [slachtoffer].
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
Primair:
hij op of omstreeks 28 augustus 2006 te [Tilburg] tezamen en in vereniging met
een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer]
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm
beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel in het lichaam van die
[slach[slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
De rechtbank acht primair niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake was van noodweer aan de zijde van verdachte. De rechtbank overweegt dat in beginsel een beroep op noodweer niet kan slagen in deze zaak op grond van de hiervoor onder 4.3.3. gegeven overwegingen. De rechtbank acht immers moord wettig en overtuigend bewezen. Verder merkt de rechtbank op dat een beroep op noodweer niet kan slagen, nu er ten tijde van de ontmoeting tussen verdachte en het slachtoffer geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte door het slachtoffer. Het slachtoffer was weliswaar gewapend met een bijltje, echter verdachte heeft dit bijltje niet bij het slachtoffer opgemerkt. Dit laatste blijkt uit de verklaring van verdachte zelf (dossierpagina 75).
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat sprake was van noodweer-exces aan de zijde van verdachte. Verdachte zou daarom moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Volgens de verdediging wilde verdachte zijn broer beschermen tegen een aanval met een hakbijl door het slachtoffer. Blijkens de verklaring van verdachte zou ene [de man] tegen hem gezegd hebben dat het slachtoffer de broer van verdachte met een hakbijl achterna heeft gerend en dat het niets heeft gescheeld dat hij de broer van verdachte gepakt had. Verdachte heeft vervolgens een fiets geleend en is richting het [adres] gefietst.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer het volgende.
Op het moment dat verdachte het slachtoffer tegenkwam, heeft hij gezien dat zijn broer niet in de buurt van het slachtoffer aanwezig was en derhalve op dat moment niet werd belaagd. Ook heeft verdachte het bijltje dat het slachtoffer bij zich droeg niet gezien. Van een noodweersituatie was geen sprake. Reeds hierom kan niet met succes een beroep worden gedaan op noodweer-exces. Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij van de fiets afstapte en dat hij gewoon een beetje aan het afwachten was; misschien wilde het slachtoffer wel praten. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval niet van een heftige gemoedsbeweging of andere gemoedstoestand die zou duiden op een handelen in noodweer-exces. Derhalve kan een beroep op noodweer-exces niet slagen.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangegeven de strafeis van de officier van justitie onbegrijpelijk te vinden gelet op de nog jonge leeftijd van verdachte en gelet op de voorgeschiedenis van het gebeuren.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de moord op [slachtoffer]. Een dergelijk misdrijf wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als een van de ernstigste misdrijven.
Het spreekt voor zich dat dit misdrijf een enorme schok teweeg heeft gebracht bij de nabestaanden. Voor de nabestaanden moet het bijzonder moeilijk zijn een dergelijk zwaar verlies te dragen.
Verdachte heeft geen enkel respect voor andermans leven getoond. Daarbij komt dat een dergelijk gewelddadig optreden op straat zeer schokkend is voor de ooggetuigen en het versterkt de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid. Van algemene bekendheid is dat ook de ooggetuigen nog lang angstgevoelens en psychische schade kunnen ondervinden.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf voor lange duur passend is voor hetgeen de verdachte heeft gedaan. De rechtbank laat bij de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf meewegen dat wat is voorafgegaan aan hetgeen verdachte zich heeft schuldig gemaakt. In de ruzie die eerder die dag had plaatsgevonden op het [adres] heeft het slachtoffer zich niet onbetuigd gelaten door ernstige bedreigingen jegens verdachte en diens familie te uiten. Ook het feit dat verdachte relatief jong is en geen justitiële documentatie heeft, laat de rechtbank meewegen bij de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de hierna te noemen gevangenisstraf passend en geboden is.
7 De benadeelde partij.
De benadeelde partij [benadeelde partij], moeder van het slachtoffer, vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 5448,-, bestaande uit begrafeniskosten.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht de verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de hiervoor toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 24c, 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Moord;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van negen (9) jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] van de som van € 5448,- aan materiële schade, te vermeerderen met de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], € 5448,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 57 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij doet vervallen en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. Bakx, voorzitter, mr. Schnitzler-Strijbos en mr. Struijs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van de Weijgert, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 juli 2007. mr. Schnitzler-Strijbos is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage 1.
hij op of omstreeks 28 augustus 2006 te [Tilburg] tezamen en in vereniging met
een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer]
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm
beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel in het lichaam van die
[slach[slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 augustus 2006 te [Tilburg] tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven
heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) met dat opzet met een vuurwapen een kogel in het lichaam van die
[slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht